
Vorige week zaterdag, een telefoonoproep: "Waar ga jij zitten vanmiddag?" "Ik denk in het veld", antwoord ik. "Rietkansel om precies te zijn". "Nou, zou je wel op de tien willen gaan zitten?" Ik antwoord wat bedenkelijk met een "jawel, want?" De reden is duidelijk, op de camera is al een aantal keren een zieke geit waargenomen. Ik besluit om over mijn angst heen te stappen. Ik hou immers niet van het bos als het donker wordt, én de tien is een ladder die in het bos staat. Ik heb als beginnende jager nog geen nachtzicht, en ben al een aantal keren in het donker varkens tegengekomen in het bos.
Om drie uur rijd ik naar boven het bos in, parkeer de auto uit het zicht én uit de wind. Brr, warm is het niet. Voorzichtig loop ik naar de ladder. Met vorst, bladeren en sneeuw valt dit nog niet mee. Ik klim rustig de ladder op - bij deze is dat echt klimmen - en installeer mij op de zitting. Ver weg in mijn pak gekropen, genieten van alles om mij heen. Wat een vogels! Boomklevers die op drie meter afstand over de stam huppelen. Spechten die proberen aan nog wat voedsel te komen. Merels die heerlijk lopen te fluiten. Een buizerd die om het hoekje komt kijken. En wat een houtduiven …
En dan opeens geritsel doorheen de bladeren; het is inmiddels kwart over vier. Ik zet mijn gehoorbeschermers op en kijk om mij heen. Ik zie een ree door de bomen, maar ik hoor er meer. In mijn kijker zie ik een geit die er allesbehalve gezond uitziet. Ik denk nog even na, ik kijk nog even. En ja, zij is het. Voor ik het wist, staat ze mooi breed en haal ik de trekker over, én ligt ze op de plek. In de verte springen wat reeën af. Onvoorstelbaar wat er zich dan allemaal in je lijf afspeelt. Ik meld mijn schot, én dat ze op de plek ligt.
Ik laat haar even met rust, denk nog even over alles na. Het ging ook opeens zo snel. Dan stap ik van de ladder af, en denk: "Gelukkig, het is nog licht". Als ik eenmaal bij haar ben, zie ik dat het de geit is die op de foto stond. Ik maak wat foto’s van haar. Haar kop is anders, haar poten zijn raar verbeend, ze zit niet goed in haar vacht. Oké, nu moet ze naar de auto. Nu jaag ik meestal in het veld, waar de volwassen reeën bijna altijd 'twintig-plus' zijn. Ook van haar had ik verwacht dat ze wel wat zou wegen, maar eens opgetild blijkt dit niet zo te zijn. Ze weegt niet meer dan een groot kalf. Eens thuisgekomen (Duitsland), halen we de ingewanden eruit. We bekijken haar nog eens goed. Ze is graatmager, heeft geen kalveren gehad en is ook niet drachtig. Eigenlijk zijn we met zijn allen verbaasd dat ze überhaupt nog leefde. Mijn hand wordt geschud, "Waidmannsheil".
Terug in Nederland, ben ik begonnen met de schedel schoon te maken. Voor mij is een geit evenwaardig aan een bok; ze verdienen beide een plekje aan mijn muur. Ik val van de ene verbazing in de andere. Ik heb al heel wat schedels schoongemaakt voor andere jagers, maar dit had ik nog nooit gezien: dit dier heeft geleden, dat kan niet anders. En niet alleen de laatste maanden. Ik kan het gevoel niet omschrijven. De vorige keer schoot ik een jong bokje dat ook ziek was; die had een verbrijzeld borstbeen. Nu een geit waaraan zoveel afwijkingen zitten. Trots? Nee dat is het niet. Eer? Nee, dat is het ook niet. Ik vind het persoonlijk wel heel fijn dat ik zulke zieke dieren uit hun lijden mag helpen. Bijzonder als beginnende jager. Waidmannsheil.
Marion Wierema
Comments